in een museum ben ik altijd op zoek naar werk van vrouwelijke kunstenaars |
Eerst even een tamelijk afschrikwekkend citaat uit het
politiereglement van Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen). Voor alle duidelijkheid,
uit 1444. 'Een man mach sijn wijf slaen ende steken, upsniden, splitten van
beneden tot boven ende waermen zijn voeten in haer bloet'. Wel op voorwaarde dat
ze bleef leven. Maar dat is natuurlijk vanzelfsprekend.
Dit komt uit het nieuwe boek 'Oefeningen in Genot. Liefde
en lust in de late Middeleeuwen' van Herman Pleij. Misschien zeg je nu 'oh ja,
die Pleij uit DWDD met zijn heerlijke, enthousiaste geschiedenisverhalen'. Ja,
die dus.
Nog wat citaten, maar dan van begin 20e eeuw. Bij de
invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht in 1919. 'Maar wat blijft er dan over
van de huisvrouw, wier hooge plicht het is zich bezig te houden met
dagelijksche dingen' (A.F. de Savornin Lohman, fractievoorzitter CHU). En 'Deze
beweging die bedoelt is de vrouw minstens als gelijk met den man te stellen en,
zoo mogelijk hooger, acht ik in strijd met Gods Woord' (E.J.Beumer, kamerlid
ARP).
Er veranderde in de tussenliggende eeuwen dus best wel
iets qua toonzetting. Maar kun je 't een echt fundamentele verandering noemen
in het beeld over de vrouw bij deze mannen?
En toch zijn er zelfstandige vrouwelijke kunstenaars
geweest in de tussenliggende eeuwen. Ik
schreef er een paar weken geleden al over en noemde i.v.m. de Gouden Eeuw
Judith Leyster, Clara Peeters, Rachel Ruysch en Maria van Oosterwijck (lees hier
maar). Dat moeten beslist dijken van wijven zijn geweest. Echte wereldwijven.
Oké, je had wel dat bekende zaklantaarntje nodig, maar toch! Rond 1720 verscheen
het bekende, drie delen tellende overzichtswerk 'De groote schouburgh der
Nederlandsche konstschilders en schilderessen' van Arnold Houbraken. En die
schreef, zoals de titel al aangeeft, de kunstvrouwen niet weg. Zoals later in
de 19e en 20e eeuw wel is gebeurd. Je moet er echt naar zoeken tussen de vele
honderden mannennamen, maar hoe dan ook, ze zijn er.
Dat daarbij wat haar op de vrouwentanden heel nuttig kon
zijn, bewijst Judith Leyster (1609-1660). Absoluut een eigenzinnig en
ondernemend typje. In Haarlem werd ze in 1633 als meesterschilder, en als enige
vrouw, ingeschreven bij het gilde voor de kunstschilders, de vakbond van toen. Als
ongetrouwde vrouw zelfs! Dat zegt wel iets over haar omdat je dan een eigen
atelier moest hebben en leerlingen mocht aannemen.
links haar beroemde zelfportret rond 1630, rechts een recent ontdekt zelfportret van rond 1650 |
Ze ging ook conflicten met mannelijke collega's niet uit
de weg. Dat blijkt uit een juridisch akkefietje van haar met de beroemde Haarlemse
schilder Frans Hals bij wie ze vermoedelijk zelf eerst nog in de leer was
geweest. Een leerling uit haar atelier liep over naar Frans Hals terwijl Judith
nog leergeld van hem te goed had. Dat pikte ze niet en dus stelde ze Hals
daarvoor aansprakelijk. En ze won! Maar zelf kreeg ze weer een boete omdat ze
die leerling, toen die bij haar kwam, niet bij het gilde had aangemeld. Want gilderegels
waren er natuurlijk wel om nageleefd te worden.
Dat ze bij Frans Hals in de leer is geweest, staat niet voor
100% vast, maar wordt afgeleid uit de overeenkomsten tussen haar en zijn schilderijen.
Beiden waren ze namelijk heel goed in de zogenaamde genrestukken, afbeeldingen
uit het dagelijks leven. Een typisch Lage Landen genre dat heel populair was in
de 17e eeuw en daarom door veel kunstenaars werd beoefend. Allemaal mannen. De
enige uitzondering in Holland? Judith Leyster.
Twee kinderen met een poes, 1629 |
Een gelukkig koppel, 1630 |
1635 |
De laatste druppel, 1639 |
Dat is vermoedelijk ook, afgezien van haar vrouwzijn, een
reden geweest om in de eeuwen daarna schilderijen van haar aan Hals toe te
schrijven. Tja, onder die naam bracht een werk nu eenmaal veel meer op en hun stijl
was gelijkwaardig. Wat natuurlijk wel weer iets zegt over haar kwaliteiten.
kwaliteiten die Judith Leyster ook toont in 'muziekwerken' en portretten, zoals hier in 'Serenade', 1629 |
jonge fluitspeler, rond 1635 |
meisje met luit, 1631 |
portret van man met baard |
portret van een vrouw |
Die lagen trouwens ook op het zakelijk vlak. Met haar man
Jan Miense Molenaer, ook schilder,woonde ze op verschillende plekken waarbij
zij hun woonhuizen kocht en zij hun kunsthandel bestierde. Tussendoor kreeg ze
nog even vijf kinderen. 't Zou heel goed kunnen dat er daardoor van haar na 1640
maar weinig schilderijen bekend zijn. Nog steeds een bekend euvel trouwens voor
veel vrouwelijke kunstenaars die kinderen krijgen en daardoor minder aandacht
kunnen geven aan hun carrière. Maar 't zou natuurlijk ook heel goed kunnen dat
er in de toekomst meer werken van haar worden ontdekt die nu nog aan anderen
zijn toegeschreven. Een verschijnsel dat veel vrouwelijke kunstenaars is
overkomen. Maar dat is weer een ander verhaal.
haar beroemde 'Het voorstel', 1631, gefotografeerd in het Mauritshuis |
aquarel van een tulp, 1643 |
'Blompotje', 1654 |
En die andere konstighe wereldwijven als Clara Peeters,
Rachel Ruysch en Maria van Oosterwijck? Die schuiven gewoon door naar een
volgend blog. Tot volgende week.
TOOS
Geen opmerkingen:
Een reactie posten